Ze werd vergezeld door haar apen en papegaaien, omdat haar rugprobleem, dat was veroorzaakt doordat ze als tiener was gespietst tijdens een busongeluk, zo was ontwikkeld dat ze niet voor langere tijd kon staan of zitten.
Op het schilderij staart ze onverschrokken naar buiten tegen een achtergrond van weelderig gebladerte. In het midden van haar voorhoofd, net boven de twee donkere borstelige wenkbrauwen, bevindt zich een perfect cirkelvormig rond gat, waarbinnen een landelijk landschap wordt gedomineerd door een schedel en gekruiste knekels.
Het gezicht is niet bang of vervuld van wanhoop; het is rustig. Ze lijkt te zeggen dat als dood en lijden kunnen worden geaccepteerd als een natuurlijk onderdeel van het leven, vervulling dan mogelijk is. Het is een van haar vele zelfportretten die meedogenloos haar preoccupaties met de dood en haar eigen fysieke kwetsbaarheid blootleggen.
Het toont haar onverschrokkenheid in de confrontatie met wat in het centrum van het bestaan ligt: de dood.
Door de dood in de plaats te stellen van het derde oog, het chakra, maakt ze het tot de bron van alle wijsheid. Ondanks de schijnbare vreemdheid van deze en veel van haar andere afbeeldingen, verwierp ze het bestempeld te worden als een 'surrealist' en stond erop dat wat ze schilderde niet haar dromen weerspiegelde, maar haar realiteit.
Andre Breton, de Franse surrealist, zei over haar kunst: het is een 'lint om een bom'. Ze zei: "Ik schilder mezelf omdat ik zo vaak alleen ben en omdat ik het onderwerp ben dat ik het beste ken." Ze werd geboren in Mexico, 6 juli 1907.
Als kind leed ze aan polio en als tiener kreeg ze een bijna fataal busongeluk. Als gevolg van deze twee gebeurtenissen werd ze haar hele leven geplaagd door ziekte en lichamelijk lijden, waarbij ze lange tijd in afzondering moest herstellen. Zij stierf op 13 juli 1954.